Geschiedenis trompet
Als we de oorsprong van de koperen blaasinstrumenten nagaan, dan moeten we terug gaan tot in de pre-historie. Toen ontdekte men dat een buis kon dienen om de menselijke stem te versterken of te vervormen. Men riep of zong in deze buizen om bijvoorbeeld boze geesten te verdrijven of boodschappen en signalen over te brengen. Daarop volgde de ontdekking dat bamboepijpen, schelpen, holle dierenhorens of boomastammen ook zelf geluid kunnen afgeven door erop te blazen. Onder zogenaamde primitieve volken worden deze instrumenten nog steeds gebruikt. Zo hebben de inboorlingen van Australië de ‘didgeridoo’, een lange houten buis. De Zwitsers boorden een gat in een stuk hout en fabriceerden de ‘Alphorn’. Met het begin van de beschaving en de ontdekking van metaal begint de opmars van het koper tot het instrument dat we heden ten dage kennen.In de grafkelder van de Egyptische farao Toetankamon werd een zilveren trompet ontdekt en in de Deense moerassen vond men een bronzen trompet die omstreeks 1000 voor Christus gemaakt moet zijn. Een geschenklijst van een farao omstreeks 1400 voor Christus vermeld zelfs veertig hoorns alle bedekt met goud en edelstenen.
Rond de middeleeuwen werden trompetten vooral geassocieerd met het koningschap. De spelers legden zich in het bijzonder toe op de schitterende hoge tonen om fanfares ten gehore te brengen en hadden hierdoor een hoog aanzien. De hoorn was in het begin alleen een signaalinstrument, dat bij de jacht werd gebruikt. Rond 1400 verscheen in Europa de eerste trombone (sackbut genaamd). Het gebruik van de schuif (of coulisse) vormt een voorbeeld van de manier waarop men d.m.v. boventonen de omvang van het instrument kon uitbreiden. Aanvankelijk gebruikten de instrumentmakers voor dit doel allen gebogen stukken pijp, die men in het instrument kon stoppen om de grondtoon te veranderen. Deze tijdrovende methode gaf de bespeler de beperkte mogelijkheid om de boventonen op ander grondtonen te spelen. De hogere boventonen liggen echter dichter bij elkaar dan de lage. Hierdoor konden de bespelers ingewikkeldere melodiën voordragen. De trompet kreeg maar een zeer bescheiden rol in het orkest en de hoorn bleef voornamelijk gebruikt voor de jacht.
Door de uitvinding van het ventiel in 1815 werden trompet en hoorn een melodie-instrument , waardoor ze gelijkwaardig werden t.o.v. andere instrumenten. De trombone werd de bas van de koperenfamilie en rond 1850 nam de tuba deze positie over. Zo kreeg de kopersectie van het symfonie-orkest zijn vaste bezetting; 4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones en 1 tuba. Rond 1800 werden andere koperen blaasinstrumenten uitgevonden zoals de cornet en saxhoorn. Deze instrumenten werden voornamelijk gebruikt in militaire muziekkorpsen en fanfare-orkesten.