Jazz
De basis van de jazz is de muzikale folklore van de Noord-Amerikaanse neger. Tot deze folklore behoren:
> de spiritual - het geestelijk lied van de negerslaven;
> de worksong - het arbeidslied waarmee de negerslaven de eentonige, zware slavenarbeid trachten te verlichten;
> de blues - het wereldlijk lied van de vrij geworden neger; hierin bezingen zij de trieste omstandigheden van hun bestaan (slechte behuizing, ziekten, werkloosheid, armoede enz.)
George Gershwin
Uit de imitatie van en de vermenging met de muziek van de blanken (vooral de marsmuziek van de militaire harmonieorkesten) ontwikkelt zich uit deze muzikale folklore de eerste jazzmuziek, vooral in de negergetto's van de havensteden langs de grote rivieren (New-Orleans jazz).
De Amerikaanse componist Georg Gershwin is een van de eerste componisten die erin slaagde een verbinding tussen jazz en concertmuziek tot stand te brengen met zijn 'Rhapsody in Blue' en de negeropera 'Porgy and Bess'.
Jazzband
De belangrijkste kenmerken van de jazzmuziek zijn:
> gesyncopeerde ritmen;
> improvisatie (meestal op korte melodieën);
> swing (d.i. de spanning tussen melodie en ritme).
Omstreeks 1900 was een veel voorkomende bezetting van de jazzband een melodiegroep met klarinet, trompet (of piston) en trombone, en een ritmegroep met slagwerk (drums), banjo, contrabas (of tuba) en piano. Pas later volgt uitbreiding met de saxofoon(s).
Bekende jazzmusici
Belangrijke musici in de ontwikkeling van de jazz zijn o.a. Joe King Oliver, de blueszangeres Bessie Smith, de blanke trompettist Bix Beiderbecke en aanvankelijk de negertrompettist Louis Armstrong. Voor de orkestrale ontwikkeling van de jazz zijn de composities en arrangementen van Duke Ellington van belang.
Rond 1930
De jazz raakte in een impasse toen omstreeks 1930 de commercie en de show de overhand kregen; de daarmee gepaard gaande uitbreiding van de orkesten (Paul Whiteman) en voorgeschreven arrangementen verdrongen de spontane improvisatie, een van de belangrijkste elementen van de jazz. Tot omstreeks 1940 wordt de ontwikkeling van de jazz in hoofdzaak gekenmerkt door het opvoeren van de virtuositeit van de instrumentalisten, b.v. de klarinettist Benny Goodman (orkest, kwartet, trio), de 'King of Swing'.
Rond 1940
Omstreeks 1940 wordt de bovengenoemde impasse doorbrokcn door de grootste jazzmusicus tot nu toe: de altsaxofonist Charlie Parker. Hij creeerde, bijgestaan door de trompettist Dizzy Gillespie, een nieuwe stijl, de Bebop. (De herkomst van deze naam is onzeker.) De Bebop sloeg met zijn spontane en directe, maar niet gemakkelijke improvisaties aanvankelijk niet aan bij het jazzpubliek. Vandaar dat terzelfder tijd enkele jazzmusici zich op de originele stijl van de New Orleansjazz gingen oriënteren: Revivaljazz (in ons land o.a. 'The Dutch Swing College').
Rond 1950
Een belangrijke ontwikkeling na 1950 is de Cooljazz, o.a. geïntroduceerd door Dave Brubeck en Gerry Mulligan die met kleine bezettingen het wezen van de jazz trachtten te verdiepen. Brubeck experimenteerde bovendien met nieuwe, kleine bezettingen en ook met minder gebruikelijke maatsoorten, b.v. de t-maat in'Take Five'.
De laatste ontwikkelingen in de jazz, aanvankelijk teruggrijpend naar de Bebop (o.a. John Coltrane), worden gekenmerkt door grotere vrijheden voor de improvisaties: het akkoordenschema waarop vroeger een thema berustte, wordt grotendeels losgelaten, en door een vrijere, meer dynamische ritmiek. Deze ontwikkelingen vat men samen onder de naam Freejazz (o.a. Ornette Coleman, Albert Ayler, Archie Shepp).