Moderne tijd (20ste eeuw)
De ontwikkeling van de muziek in de eerste helft van deze eeuw wordt gekenmerkt door:
> geleidelijke vervaging van de tonaliteit;
> polytonaliteit, d.i. het gelijktijdig optreden van meerdere toonsoorten, b.v. de bitonaliteit (het gelijktijdig optreden van twee toonsoorten) en de pluritonaliteit (het gelijktijdig optreden van meer dan twee toonsoorten).
> atonaliteit (dodecafonie): de grondtoon (tonica) is als tooncentrum vervallen; de twaalf tonen van de chromatische toonladder zijn gelijkwaardig en worden door de componist in een door hemzelf te bepalen volgorde geplaatst (twaalftonenreeks). Deze twaalftonenreeks is de basis voor zijn compositie.
> scherpe en harde samenklanken, voortvloeiend uit de polytonaliteit en de atonaliteit, geaccentueerd door de bijzondere instrumentatie; e maatwisseling en ook het tegelijkertijd optreden van verschillende maatsoorten in de verschillende stemmen, de z.g. polymetriek.