Houten blaasinstrumenten
Voor de geschiedenis van de houten blaasinstrumenten moeten we eigenlijk zo'n 20.000 jaar teruggaan, tot in de prehistorie.
De eerste houten blaasinstrumenten hadden geen vingergaten. Fluiten moest men harder aanblazen om ook boventonen te maken, de rietinstrumenten kenden maar één toon. Bij de eerste tekenen van de beschaving uit het Oosten en het Middenlandse-Zee-gebied ziet men ook al blaasinstrumenten met vingergaten ontstaan, met het doel het aantal tonen te vergroten. Een interessante ontwikkeling in vroeger tijden is de dubbelfluit of hobo, waarbij men met elke hand een andere melodie kon spelen. De open fluit bleef het instrument bij uitstek van de primitieve volken, terwijl in de zich ontwikkelende Westerse beschaving de riet-instrumenten voorkeur genoten. Pas tegen de tijd van de renaissance waren beide soorten in het Westen even populair als in het Oosten. Daarna begonnen de houten blaasinstrumenten zich te ontwikkelen tot de vorm die we tegenwoordig kennen. Men ontwikkelde instrumenten 'families' van verschillende grootte en omvang en de instrumenten werden van kleppen voorzien om het aantal te produceren tonen te vergroten. Ook in de keuze van de toonhoogten kwam meer eenheid, doordat de musici begonnen te reizen van het ene land naar het andere. De blokfluit, die sinds oeroude tijden nauwelijks enoge ontwikkeling ha d door gegeaan – dit in tegenstelling tot de andere houtblazers- kreeg het eerste zijn definitieve vorm. Pas na het baroktijdperk werd de blokfluit verdrongen door de dwarsfluit met zijn sterkere en rijkere toon. De componisten van de barok buitten de klankkwaliteiten van de blaasinstrumenten bepaald niet uit om meer expressiviteit te bereiken.
Deze instrumentengroep moest tot het romantische tijdperk wachten voordat haar grote verscheidenheid van klankkleur algehele erkenning kreeg. In die periode kreeg ook de houtblazerssectie van het symfonieorkest haar vaste samenstelling van twee fluiten, twee klarinetten, twee hobo's en twee fagotten. De kleppensystemen van deze instrumenten werden in de loop van de negentiende eeuw aan een herziening onderworpen teneinde het bespelen te vergemakkelijken. Een bekende fluitenbouwer uit die periode is vooral Theobald Boehm (1794-1881). Ook andere verbeteringen werden aangebracht en zo ontstonden instrumenten met hun grote verscheidenheid aan klankeffecten die wij heden ten dage kennen. Rond 1900 werden de bespelers van houten blaasinstrumenten als volwaardige en zelfstandige afdeling in het symfonieorkest beschouwd, terwijl elk van hen ook geacht werd over solistische eigenschappen te beschikken.
Transponerende instrumenten
De ontwikkeling van de houtblaasinstrumenten bracht mee dat vele musici zich gingen bekwamen in het spelen van meer dan één instrument uit die groep. Elk 'familielid' van een groep heeft echter een andere toonomvang en dit schiep het probleem van een andere vingerzetting voor het bereiken van dezelfde toon. Wanneer een bespeler bevoorbeeld wisselde van de gewone fluit naar de altfluit, was hij wel genoodzaakt om een heel nieuwe vingerzetting te leren. Dit probleem werd opgelost door middel van het transponeren van de muziek, d.w.z. alle tonen hoger of lager dan de werkelijke toonhoogte te zetten, zodat de bespeler al naar gelang het instrument in een andere sleutel leest. Zodoende kan hij voor elke groep dezelfde vingerzetting gebruiken.
Ga naar:
>> meer over blokfluit kopen
>> meer over saxofoon kopen
>> meer over klarinet kopen
>> meer over dwarsfluit kopen
>> meer over piccolo kopen